Blog
Nederlandsche Tuinkunst: de bloemtuin en de moestuin in mei
Bloemtuin
Deze wordt in Mei geheel in orde gebragt; bij de slapstengige bloemen, klimmende en omslingerende planten, worden bloemstokken geplaatst, tot opleiding en aanbinding der gewassen, deze moeten van gelijke hoogte zijn als de planten gewoonlijk opschieten, en stevig, naarmate zij veel gewas maken, en daardoor meer door de winden hebben te lijden.
De onbezande paden van den bloemtuin worden nu met run bedekt, ter dikte van twee vinger breedte, zij worden de drie eerste dagen na de bedekking zoo weinig mogelijk betreden; op de bloemperken en bloemrabatten, die gewoonlijk eenigzins tonnerond leggen, brengt men, met den aanvang der maand, een dun laagje meermolm, deze belet gedeeltelijk het afloopen van het regenwater, en beschermd tevens de gronden meer of min tegen eene spoedige uit drooging.
Met de helft der maand plaatst men de potten met koude-kasplanten in de daarvoor bestemde perkjes; dezelve worden in den grond gegraven, tot op een vingerbreedte van den rand en op een dwarsse steen geplaatst, om den afloop van het te veelvuldig water te bevorderen, door de holte, die daardoor onder de pot blijft; de pot is ook niet geheel met aarde gevuld, opdat het water, bij het begieten, niet nutteloos zoude wegloopen; met eenige meer teedere planten, zoo als de Mesembryanthemum en anderen, wacht men tot het laatst van Mei, om dezelve in de bloemperken te plaatsen.
Moestuin.
In deze maand blijkt eerst regt de vlijt en de bekwaamheid van den ijverigen Tuinier en Warmoezenier, want nu mag geen plekje in den geheelen Moestuin ledig zijn, en zoo ras de vroege oogst van een rabat of akker is afgeloopen, wordt dezelve dadelijk wederom bezaait of beplant, na daar toe behoorlijk bereid te zijn.
Dikwijls kenmerkt zich de Meimaand door aanhoudende droogte, die de gezaaide groente belet op te komen, de opgekomen in den groei verhinderd en het in den grond brengen van jonge planten bijna onmogelijk maakt, het begieten van het gezaaide, en van de plaatsen, waarop jonge planten moeten gezet worden, vooral het laatste, is daarom noodig; als men echter eenen grooten moestuin heeft, is het onmogelijk, om het gezaaide overal te begieten; waaromtrent ook moet worden aangemerkt, dat men, bij aanhoudende droogte, met het begieten moet voortgaan, wanneer men het eens begonnen heeft.
Het onkruid, dat men verzuimd heeft in Maart en April uit te wieden, is nu zoo ver gevorderd, dat de uittrekking veel moeijelijker is geworden, want de wortels hebben zich reeds zoo ver uitgebreid, dat men bij het wieden dikwijls de steng afrukt, en de wortels, in den grond blijvende, nieuwe stengen schieten, tot aanmerkelijke benadeeling der nuttige gewassen; het bijtijds vernietigen der onkruiden kan daarom niet te veel worden aanbevolen, en in Mei dient men zulks ten minsten om de veertien dagen te doen.